Het land van onze voorouders: een
stukje streekgeschiedenis

Deel l
Van Karel de Grote tot Napoleon

Gülick, het stamland van de familie Schulpen.

De landstreek waarin onze eerste voorouders met de naam "Schulpen" zich in het laatste kwart van de jaren 1500 vestigden, en van waaruit deze familienaam zich ontwikkelde, lag in het Maas- Rijngebied. Meer speciaal in het uiterste westen van het in dit gebied gelegen Hertogdom Gülick. Dit westelijk deel van het voormalige Gülick behoort tegenwoordig tot de Nederlandse provincie Limburg. De rest van Gülick werd na de Franse tijd in 1815 bij Pruisen gevoegd.

Het Graafschap Gülick, vanaf 1356 hertogdom Gülick, of Jülich zoals de oorspronkelijke naam luidde, ontwikkelde zich in de 11e en 12e eeuw rondom de vestingstad Jülich in het tegenwoordige Duitse Rijngebied. Globaal genomen strekte het zich uit vanaf de zuidkant van de Eiffel, door de streek tussen Keulen en Aken en zo langs de oostgrens van de huidige provincie Limburg, waarbij enkele uitstulpingen in het uiterste westen tot aan of nabij de Maas reikten. Eén van deze uitstulpingen was het gebied tussen Dieteren- Susteren aan de noordkant (de Middelsgraaf was de grens) en de lijn Sittard- Urmond aan de zuidkant. Born, Sittard en Millen waren bestuurlijke centra en het eeuwenoude Susteren, met z'n klooster en kerk uit de 8e eeuw, was vooral als kerkelijk centrum van betekenis. Urmond had een belangrijke Maashaven met geheel Gülick als achterland. Via Urmond had Gülick een rechtstreekse verbinding met de Maas, wat in die tijd van levensbelang was. Binnen dit stukje Gülick lag, ingeklemd tussen Susteren en Sittard, de Gelderse enclave Nieuwstadt. Nieuwstadt was dus geen Gülicks gebied, maar behoorde tot het hertogdom Gelre. Eveneens Gelders was de plaats Roosteren, gelegen tussen de Geleenbeek en de Maas ten westen van Dieteren en enkele kilometers ten zuid-westen van Echt. Echt zelf, met Stevensweert, Maasbracht, Montfort, Roermond en verder noordwaarts was ook Gelders gebied. De plaatsen Melick en Herkenbosch bij Roermond en Tegelen bij Venlo waren weer westelijke uitsteeksels van Gülick. De naaste buren van Gülick in het Rijnland waren het keurvorstendom Keulen, de hertogdommen Berg en Kleef en het graafschap Mark, ten zuiden van de Rijksstad Düsseldorf.

In de 15e eeuw ontstaan personele banden tussen Gülick, Berg, Kleef en Mark, en in 1511 komen ze onder één gezag. Zoals meestal gebruikelijk in die tijd, bleven de verschillende gebieden wel onder hun eigen naam voortbestaan. Alleen de heerser over deze verschillende gebieden was dikwijls een en dezelfde persoon. Na de totstandkoming van de personele band nam Düsseldorf de taak als hoofdstad over.

Het Maas- Rijngebied, waarvan dus ook Gülick deel uitmaakte, was een landstreek die begrensd werd door 2 belangrijke vaarroutes van zuid naar noord, nl. de Rijn en de Maas. Handelsroutes over de weg van Keulen via Aken naar Maastricht, en van Neuss via Jülich naar Roermond en Venlo doorsneden het gebied van oost naar west. Zij sloten aan op de handelsroutes door de Zuidelijke Nederlanden, naar de zeehavens Brugge en Antwerpen.

De bevolking van dit gebied had ten tijde van het verschijnen van onze voorouders, evenals tegenwoordig ook nog, veel met elkaar gemeen. Zij spraken eenzelfde taal, een Rijn- Maaslands dialect, in al zijn variaties, dat veel op het Limburgs dialect geleken moet hebben. Dit dialect wordt ook nu nog, zij het in verschillende ondersoorten, gesproken, ofschoon de officiële talen Nederlands en Duits geworden zijn al naar gelang dit gebied eeuwen later tot Nederland of Duitsland ging behoren. Zij beleden ook dezelfde godsdienst, maar juist in die tijd begonnen zich, door het opkomend protestantisme, felle tegenstellingen af te tekenen. Het gebied heeft tot aan de Franse tijd rond 1800 binnen de invloedssferen van de toenmalige grootmachten Duitsland (Pruisen), Spanje, Oostenrijk, Frankrijk en Holland gelegen. De afzonderlijke hertogdommen en graafschappen waren in feite echter heer en meester in hun eigen gebied en de koningen en keizers, die in de Duitse landen, Oostenrijk of Frankrijk zetelden, konden weinig concrete macht uitoefenen. De feitelijke territoriale macht lag bij de graven en hertogen, die elkaar doorlopend fel bevochten, of door uitgekiende onderlinge huwelijken eikaars gebied trachtten te ontfutselen. Het Maas- Rijngebied was eeuwen daarvoor, na de tijd van Karel de Grote ( die overigens in onze


30